In de eeuwen erna leerden ze hoe ze de granen konden zaaien en hoe ze de wilde schapen en geiten die in hun land voorkwamen, tam konden maken. Dit was het begin van de landbouw in het westelijk deel van Azië, Europa en Afrika, en de eerste landbouw ter wereld. De boeren in het Nabije Oosten bouwden hun huizen van gedroogde klei.
Toen de landbouw omstreeks 7000 voor Christus naar Europa ‘overstak’ en naar het westen oprukte, moesten de boeren andere materialen gebruiken. Ze kapten of brandden open plekken in de grote loofbossen die hier groeiden en bouwden van de stammen stevige boerderijen. Hun gereedschap was dan ook anders dan dat van de jager: sterke bijlen van steen of vuursteen die goed waren afgewerkt en geslepen. Uit het oosten namen ze de kunst mee om aardewerk te bakken, waarin ze hun eten klaarmaakten en bewaarden.
In Nederland verschenen de eerste boeren omstreeks 5300 voor Christus, in Zuid-Limburg. In het noorden duurde dat tot ongeveer 4000 tot 3500 voor Christus. De bewoners van de kuststreek bleven nog heel lang jagen en vissen, al kenden ze de landbouw wel
Tekening: Kevin Wilson