In de Middeleeuwen zonderden groepen gelovige mannen en vrouwen zich af om hun leven aan God te wijden. Ze woonden samen in speciale gebouwen, kloosters, waar ze God dienden door te bidden en voor hun eigen voedsel en kleding zorgden. Sommige ‘kloosterorden’ gaven onderwijs of hielpen bij ontginningen. Kloosters hadden somds veel grond in bezit en waren daardoor heel rijk, al was armoede een belangrijke kloosterregel.
Links: Kloosters waren in de eerste plaats bedoeld als plaatsen waar mensen zich helemaal aan God konden wijden. Maar het waren ook plaatsen waar kennis werd verzameld en waar belangrijke projecten werden gestart. (Tekening: Kelvin Wilson)
In Nederland werden de eerste kloosters gebouwd in de achtste eeuw, maar pas na 1000 en vooral na 1450 groeide het aantal kloosters sterk. Kloosters lagen niet alleen op het platteland maar ook in de steden. Na de Hervorming, eind zestiende eeuw, raakten de kloosters hun bezittingen kwijt en werden de kloosterorden verboden. De meeste kloosters zijn in de eeuwen erna gesloopt. Soms is nog een bijgebouw of de kerk overgebleven. Opgravingen helpen om iets van hun ligging en bouw te weten te komen.
Rechts: Veel kloosterlingen leverden een belangrijke bijdrage aan de ontginningen van moerassen en aan het aanleggen van dijken. (Tekening: Kelvin Wilson)