Nieuwe Steentijd

Nieuwe Steentijd

5300 tot 2000 voor Christus 

De klimaatsverbetering na de laatste IJstijd had ook invloed op het leven van de jager-verzamelaars in het Nabije Oosten, het tegenwoordige Turkije en Syrië. Daar groeiden grassoorten zoals granen, waarvan de zaden eetbaar waren en lang konden worden bewaard. Omstreeks 9000 voor Christus gingen er mensen bij de velden wonen waar dat graan groeide. Ze bouwden er stevige huizen en bewaarden het graan in kuilen in de grond.

In de eeuwen erna leerden ze hoe ze de granen konden zaaien en hoe ze de wilde schapen en geiten die in hun land voorkwamen, tam konden maken. Dit was het begin van de landbouw in het westelijk deel van Azië, Europa en Afrika, en de eerste landbouw ter wereld. De boeren in het Nabije Oosten bouwden hun huizen van gedroogde klei.

Toen de landbouw omstreeks 7000 voor Christus naar Europa 'overstak' en naar het westen oprukte, moesten de boeren andere materialen gebruiken. Ze kapten of brandden open plekken in de grote loofbossen die hier groeiden en bouwden van de stammen stevige boerderijen. Hun gereedschap was dan ook anders dan dat van de jager: sterke bijlen van steen of vuursteen die goed waren afgewerkt en geslepen. Uit het oosten namen ze de kunst mee om aardewerk te bakken, waarin ze hun eten klaarmaakten en bewaarden.

In Nederland verschenen de eerste boeren omstreeks 5300 voor Christus, in Zuid-Limburg. In het noorden duurde dat tot ongeveer 4000 tot 3500 voor Christus. De bewoners van de kuststreek bleven nog heel lang jagen en vissen, al kenden ze de landbouw wel.

afbeelding1